Beschouwingen mét

Je kunt het ook anders bezien. Stel jezelf als fractievoorzitter eens de vraag: wil je dat je algemene beschouwingen efféct hebben? Want dat hebben ze in november nauwelijks.

Tussendoor: de Staten-Generaal nadoen staat – begrotingstechnisch – gelijk aan appels met rubberboten vergelijken. Oogt interessant, maar ligt toch zwaar op de maag, zo’n hap rubber. Zo is de kaderbrief in rijkstermen een brief van de minister van financiën aan zijn collega’s waarin hij ze toch vooral beperkingen oplegt. Niet openbaar overigens, en dat is dan wel weer jammer.

In gemeente- en provincieland is de kadernota (of perspectiefnota) hét document waarin raden en Staten kunnen verankeren op welke maatschappelijk effecten wat hun betreft de focus moet liggen. Kaderstelling als start van de begrotingscyclus dus.

Op rijksniveau worden de departementale begrotingen in afzonderlijke wetten vastgelegd en er is na Prinsjesdag dus nog voldoende ruimte om te debatteren en te amenderen. In tegenstelling tot gemeenten en provincies, waar de begroting één document is en ook in zijn geheel wordt aangenomen.

Algemene beschouwingen, waar gaan ze over? Ze hebben gemeen dat het zendtijd is die gebruikt mag worden om het over de grote lijnen van beleid te hebben. Meestal zijn ze een mix van hoe goed (of slecht) de gemeente er bijligt, in hoeverre dat aan de eigen partij te danken is en wat er zoal te verwachten valt in de nabije toekomst. Om dat dan vervolgens af te sluiten met de aankondiging van een motie of twee, drie zonder budgettair gevolg (oppositie) of met beperkt budgettair gevolg (coalitie, van tevoren onderling afgestemd). Want de begroting al te drastisch wijzigen is doorgaans niet aan te raden, dat zal elke wethouder van financiën bevestigen.

Wil je een effectievere gemeenteraad? Algemene beschouwingen die een deuk in het spreekwoordelijke pakje boter slaan? Beschouwingen mét, als het ware? Pak dan het stuur vast in de planning- en controlcyclus en koers af op beschouwingen bij de behandeling van de kadernota/perspectiefnota. In het voorjaar dus! Alleen al dat verschil in timing scheelt de helft. Waarom? Omdat de kadernota een vraag,

een verzoek,
nee een opdrácht is
aan de gemeenteraad
om richting en sturing
die vervolgens in de begroting zal worden uitgewerkt.
Daarom.

De andere helft is drie woorden dik (en wel wat werk achter de schermen): ambitie – concreet – onderhandelen. Waarom ben je de politiek in gegaan? Welk maatschappelijk effect wil je concreet bereiken? Wanneer ben jij tevreden? Wat kost dat? En kun je andere partijen vinden die jouw ideaal aan een meerderheid kunnen helpen? Kun jij andere partijen wellicht aan een meerderheid helpen voor hún ideaal? Zo kom je gezamenlijk tot een raads- of Statenbrede agenda die zijn verankering hoort te krijgen in de kadernota/perspectiefnota.

Bij deze aanpak zijn algemene beschouwingen feitelijk het overbrengingsmiddel van alle inhoud die je hebt uitonderhandeld. Ze vormen het sluitstuk, het verslag van een lang en intensief traject waarbij de burger op de publieke tribune exact te weten komt waar jouw partij voor staat en wat je concreet, nú, namens hen voor elkaar wilt krijgen en ook nog waarom. Dan hebben algemene beschouwingen impact.

Michiel van der Eng schrijft voor Binnenlands Bestuur maandelijks een column over gemeentefinanciën en de financiële positie van gemeenten. De column verscheen op 26 juni 2019.

Zo langzamerhand begint het een politieke soap te worden. Na meer dan twaalf jaar onderzoeken, argumenteren, betogen en – het allerbelangrijkste – debatteren heeft Feyenoord nog steeds geen nieuw stadion.

Wanneer Rotterdam een gekozen burgemeester had gehad, had de nieuwe Kuip er al gestaan. Burgemeester Aboutaleb was zes jaar geleden naar verluid een voorstander van de bouw en bewonderde het grote gebaar dat er van uitging. Dat niet iedereen die gedachte deelde, merkte burgemeester en wethouders toen de gemeenteraad, toch het hoogste orgaan van de gemeente, in juli 2013 het plan verwierp en een voorstel eiste waarin ook rekening werd gehouden met hún wensen.

Zonder dat we hier de discussie hoeven te voeren, geloof ik dat het debat sinds het afwijzen van de plannen de eventuele aanleg van het Stadionpark alleen maar beter kan maken. Gelukkig kent Rotterdam een koppige gemeenteraad. Waar in een enkele andere gemeente de volksvertegenwoordiging zich nog wel eens door het college een besluit in laat intimideren, zijn de Rotterdamse raadsleden niet gauw onder indruk van macht of middelen.

Met een gekozen burgemeester – met een eigen kiezersmandaat – was het vast anders gelopen. De gesprekken tussen raad en gekozen college hadden kunnen leiden tot een verlammende machtsstrijd, waarbij de inhoud naar de achtergrond verdwijnt en uiteindelijk alleen nog geldt wie er aan het eind van het debat gewonnen heeft. Ook het burgemeestersreferendum zoals Leefbaar Rotterdam dat graag wil, sleutelt stevig aan de rolverdeling tussen raad en burgemeester. Dat de raad zoals nu het geval is de burgemeester werft, zegt ook iets over de onderlinge verhoudingen.

Gemeenteraad de baas

Hoewel wellicht geen burgemeester het graag toegeeft, is er een zekere hiërarchie. Niet voor niets kent de Gemeentewet een kraakheldere procedure als de gemeenteraad de burgemeester niet meer ziet zitten. Zoals bijvoorbeeld Stefan Huisman in Oosterhout, Hans Ubachs in Laarbeek en Hans Gerritsen uit Haaksbergen ondervonden, kan de gemeenteraad om ontslag vragen bij de Commissaris van de Koning. Maar wat de burgemeester moet doen om van een onhandelbare raad af te komen, zul je in het Staatsrecht niet tegenkomen. De raad heeft immers een kiezersmandaat – en dat gaat, in een democratie, boven alles.

Bij die hiërarchische verhoudingen hoort dat het werven van een burgemeester nu een a-politieke aangelegenheid is. Niet voor niets is de raad van Roosendaal in zijn nopjes met de huidige Rotterdamse raadsgriffier Han van Midden als nieuwe burgemeester. Net als op Coolsingel zullen ze in Roosendaal er weinig van merken welke partijpas hij in zijn la heeft liggen.

Kandidaten worden door de sollicitatiecommissie van de gemeenteraad ondervraagd over hoe ze vergaderingen voorzitten, hoe ze ruzies in de raad aan zullen pakken en wat ze doen bij calamiteiten. Wat ze vinden van ontwikkelingen in het sociaal domein of sportsubsidies of nieuwbouw in het stadscentrum komt in die gesprekken niet aan de orde. De burgemeester gaat er simpelweg niet over.

Hoezeer het in de publieke opinie ook zo lijkt; een Nederlandse burgemeester heeft in de praktijk maar weinig te vertellen. Sterker, iedere burgemeester die ooit met z’n tengels aan de inhoud zit – en iedere beginnende burgemeester maakt die fout een keer – wordt dat snel afgeleerd.

Openbare veiligheid

De enige verantwoordelijkheid die een burgemeester wel tot zijn portefeuille mag rekenen, is er nou juist een waarvan je je kunt afvragen of een kiezersmandaat de besluitvorming ten goede komt. Als raadsvoorzitter heeft hij de verantwoordelijkheid kwaliteit en integriteit van het openbaar bestuur te bewaken. Daarnaast kent de burgemeester verregaande bevoegdheden om de openbare orde te bewaren. Juist twee zaken waarbij de relatieve politieke neutraliteit van de burgemeester een voordeel is gebleken. In de regel gaan onze burgemeesters uiterst terughoudend met hun machtsmiddelen om. Terecht voelen ze zich door raad, samenleving én rechter onder de elektronenmicroscoop gelegd. Niet alleen in Rotterdam ontploft er nog wel eens een raadslid als hij het idee heeft dat de spreektijd wordt ingezet om hem ‘de mond te snoeren’. En John Jorritsma, burgemeester van Eindhoven, weet er na zijn omstreden beslissing een demonstratie van Pegida niet toe te staan, alles van.

Een meer politieke burgemeester, met een eigen mandaat tegenover de gemeenteraad, zal daar onherroepelijk meer van zijn eigen agenda gaan tonen. Een agenda die onherroepelijk gaat botsen met de wil van de raad. Een strijd die nu altijd wordt beslecht in het voordeel van de volksvertegenwoordiging en het debat in de raad. Met een gekozen burgemeester, zelfs een met het nep-mandaat van de voorgestelde burgemeesterspeiling, is het nog maar de vraag. Met als vervolgvraag of onze pluriforme democratie niet meer schade aan wordt gedaan door ook een burgemeester te kiezen.

Uiteindelijk past het toch het best bij een democratie dat het hoogste orgaan wordt gevormd door een groep mensen, 45 in ons geval, met verschillende meningen, die gedwongen worden met elkaar te debatteren over wat de beste oplossing is. Dat is toch een andere democratie dan die waarin kiezers een keer per zes jaar één man of één vrouw een politiek mandaat geven om zijn of haar zin proberen door te drukken.

Nu is het naar buiten brengen van een afwijkend standpunt zónder eerst je fractiegenoten te informeren natuurlijk niet netjes. Maar het alternatief, alleen maar vinden wat de partijlijn voorschrijft, is erger. Als Kamerlid heeft Özdil niet alleen het recht, maar zelfs de plicht om zelfstandig tot een oordeel te komen. Als hij tot de conclusie kwam dat hij afstand moet nemen van het leenstelsel, dan moet hij dat zonder last kenbaar kunnen maken. Gezien de bijval (zelfs in de gelederen van GroenLinks werd met een hèhè gereageerd) is zijn positie niet uniek.

De vraag is wat hem dan belet om namens de achterban dit geluid vanuit GroenLinks in de Kamer te blijven vertegenwoordigen. Het antwoord is: Jesse Klaver. Dat die zich ‘voor het blok gezet’ voelt als een volksvertegenwoordiger iets anders vindt dan hijzelf, zegt iets over Klaver zelf.

Nu zou Özdil kunnen blijven. Hij kan, Staatsrechtelijk gezien, zelfs aanblijven als Kamerlid namens GroenLinks. Hij is namens die partij gekozen, en kan dat blijven zo lang hij wil. Ruzie met een ander Kamerlid kan geen reden zijn om ineens je kiezers niet te kunnen vertegenwoordigen. Daarbij, als Özdil blijft, doet hij de tegenstanders van het leenstelsel in ook zijn eigen partij vast een groot plezier. Je kunt ook betogen dat Özdil daarvoor te weinig stemmen haalde. Op zich is dat waar. Met zijn 5.747 voorkeurstemmen heeft Özdil niet voldoende kiezers achter zich om zelfstandig een zetel in te nemen. Zelfs het benodigde aantal van 17.527 stemmen om een voorkeursplek  te halen, bleek voor het Kamerlid onhaalbaar.

Maar dat is een wrange redenering. Het relatief lage aantal voorkeurstemmen is immers behaald in een context waar tijdens de verkiezingscampagne vooral de aandacht op de lijsttrekker wordt gevestigd. Op elke poster stond Jesse Klaver, op elke folder stond Jesse Klaver. De grote debatten deed Jesse Klaver. In een campagne wordt de afspraak gemaakt dat lager geplaatste kandidaten zich bescheiden opstellen en ruimte laten voor de spitzenkandidaat. Te veel gezichten, zo redeneert men kennelijk, leidt de kiezer alleen maar af.

Met de manier waarop onze representatieve democratie is vormgegeven, heeft het weinig te maken. Bij verkiezingen wordt u juist gevraagd om een kandidaat uit te zoeken waarvan u vindt dat hij u het best vertegenwoordigt. Een persoon dus, niet een partijprogramma. Politiek is immers meer dan alleen maar CPB-doorrekeningen maar ook een kwestie van stijl, woordkeus, bereikbaarheid, en ja: affiniteit. Als u niets heeft met Klaver maar wel met GroenLinks, moet er meer te kiezen zijn. Gelukkig is dat er, maar met de huidige campagnestrategieën zou je anders gaan geloven.

Dat GroenLinks die éénpersoonsstrategie ook op het Kamerwerk heeft geprojecteerd, is op zich al betreurenswaardig. Dat een kamerlid dat zich er weinig van aantrok en wél eigenstandig tot standpunten kwam moet opstappen, is een gotspe. Let wel: de kritiek die hier GroenLinks ten deel hoort te vallen, hoort ook andere partijen te treffen die de parlementaire democratie hebben versimpeld tot fractieleidercentralisme.

Een aanblijven van Özdil zit er natuurlijk niet in; het dagelijks leven als zelfstandige GroenLinks-fractie naast die van Jesse Klaver is waarschijnlijk niet de allerleukste manier om je werk te doen. Wellicht dat het gedachte-experiment ervan alleen al genoeg is om de haast maniakale neiging naar persoonsverheerlijking die onze vertegenwoordigende democratie parten speelt een halt toe te roepenen.